Familie: Bucculatricidae
-
Opmerkelijk is dat de gang wegbuigt net voor of net wanneer de frassloze larvekamer wordt uitgevreten.
|
Familie: Bucculatricidae
-
Deze rupsen doen, zoals alle andere Buccultricidae, aan venstervraat en leven dus vrij op het blad nadat ze hun mijntje gemaakt hebben.
-
De witte schijfvormige coconnetjes die je op sommige foto's ziet zijn coconnetjes die de rupsen spinnen om daarin te gaan vervellen.
|
Familie: Coleophoridae
-
De koker lijkt op die van C. violacea.
-
Naast de gewone voedselplant Vuilboom (Rhamnus frangula) leeft de soort sporadisch op tal van andere struiken en planten.
|
Familie: Coleophoridae
-
Alnus is de voornaamste waardplant.
-
Ook op Alnus viridis.
-
Soms overwintert de koker twee maal.
|
Familie: Coleophoridae
-
De rups vreet vlak voor het overwinteren erg veel kleine mijnvlekjes uit een blad, na overwintering worden vensters uit het blad gesneden.
|
Familie: Coleophoridae
-
De mondhoek bij betulella is het kleinst in vergelijking met de andere soorten uit deze groep.
|
Familie: Coleophoridae
-
Een vrij zeldzame soort die verspreid voorkomt in ons land.
-
Een typische koker waarvan de verschillende bladfragmenten steeds zichtbaar blijven.
|
Familie: Coleophoridae
-
Deze soort leeft op vooral op Betula pubescens (zachte berk) maar ze kan ook op Myrica gale (gagel) worden aangetroffen.
|
Familie: Coleophoridae
-
Na de overwintering maken de larven geen mijnen meer, maar veroorzaken ze skeletvraat.
-
Er is geen duidelijkheid over de juiste of belangrijkste waardplanten van deze soort. (verschillende auteurs noemen andere planten)
|
Lichte groenglanskokermot
Familie: Coleophoridae
-
De voornaamste waardplant is Corylus avellana (Hazelaar).
-
Deze soort maakt zowel mijnen aan de onder- als bovenkant.
|
Familie: Coleophoridae
-
Berk, Betula spec. is veruit de voornaamste waardplant.
|
Familie: Coleophoridae
-
Een erg lokale soort die nooit in grote aantallen wordt aangetroffen.
-
Gemakkelijk te herkennen samengestelde koker.
|
Familie: Coleophoridae
|
Familie: Coleophoridae
-
Opgelet: zowel imago’s als kokers zijn sterk te verwarren met een reeks andere Coleophora’s, vooral met C. serratella, … uitkweken en genitaal onderzoek is noodzakelijk!
|
Familie: Coleophoridae
-
Deze soort is een van onze gewoonste Coleophora's. C. serratella is een erg polyfage soort.
|
Familie: Coleophoridae
-
Deze soort leeft zeer polyfaag op tal van voedselplanten. Toch zijn Betula (berk) en Crataegus (meidoorn) de voornaamste.
-
Sommige auteurs vermoeden voor de rups een tweejarige cyclus.
-
Sindskort ook op Myrica gale (wilde gagel) aangetroffen.
|
Familie: Coleophoridae
-
De kokers zijn zowel boven- als onderzijdig te vinden.
-
Deze soort is zeer polyfaag en leeft vooral op Rosaceae.
-
Lapjes worden over het algemeen uitgesneden uit de bovenepidermis.
|
Familie: Eriocraniidae
-
Meestal meerdere rupsen per mijn.
|
Familie: Eriocraniidae
-
In het seizoen is het één van de laatste Eriocraniidae waarvan mijnen kunnen worden gevonden.
-
Recentelijk ontdekt door onze bladmijnenwerkgroep in Kluisbergen op 22-05-2009.
-
Sinds de ontdekking van de soort in België is ze reeds in de provincies Oost-Vlaanderen, Antwerpen, Henegouwen en Luxemburg waargenomen. Op sommige plaatsen kan ze algemeen zijn.
|
Familie: Eriocraniidae
-
Deze Eriocraniidae-mijn is gemakkelijk op naam te brengen aan de hand van de loodgrijze rups die erin zit.
-
Normaal altijd één rups per mijn maar soms gebeurt het dat de eitjes zo dicht tegen elkaar worden afgelegd dat twee rupsen in één mijn kunnen zitten.
-
Deze voor ons land in 2007 ontdekte soort komt reeds in alle provincies voor. Deze zeldzame soort kan men soms in hoge aantallen aantreffen.
|
Familie: Eriocraniidae
-
Verlaten mijnen van deze soort zijn niet op naam te brengen.
|
Familie: Eriocraniidae
-
Van alle Eriocraniidae zijn het de mijnen van deze soort die het laatst in het seizoen kunnen gevonden worden.
-
Het eerste deel van de mijn komt ietwat hoekig over, later wordt dit overlopen door de blaasmijn.
|
Familie: Eriocraniidae
-
Verlaten mijnen van de meeste Eriocraniidae zijn moeilijk op naam te brengen.
-
Verlaten mijnen verkleuren heel snel.
-
Een zeldzame soort die de laatste jaren iets meer wordt waargenomen.
|
Familie: Gracillariidae
-
Erg lokaal en zeldzaam, gemeld uit slechts vier provincies.
-
De soort komt het meest voor op zaailingen en erg jonge boompjes.
|
Familie: Gracillariidae
-
Eerste waarneming in België in 1995, nadien iets meer waargenomen in vier Vlaamse provincies.
-
In veel mindere mate ook waargenomen op Betula pubescens. De soort heeft een voorkeur voor zaailingen en jonge boompjes.
|
Familie: Gracillariidae
-
Verspreid over bijna heel België en geregeld waargenomen, zij het nooit talrijk.
-
Ook op andere berkensoorten, o.a.: Betula papyrifera en B. nana.
|
Familie: Gracillariidae
-
Zeer lokaal en zeldzaam. In 1982 en 1983 alleen vermeld uit Antwerpen en Namur, sindsdien niet meer waargenomen in België.
-
Komt uitsluitend op zaailingen of erg jonge boompjes voor, die opgroeien in een kruidenrijke omgeving.
-
Sindskort (2014) weer gevonden in ons land in de provincie Antwerpen door Carina Van Steenwinkel.
|
Familie: Gracillariidae
-
Lokaal en erg zeldzaam, al lange tijd niet meer uit België gemeld.
-
één waarneming uit Namen van 2011 werd onlangs bevestigd door Willem Ellis.
|
Familie: Gracillariidae
-
Opmerkelijk is dat bij deze soort de jonge rups na het maken van de epidermale blaasmijn in die mijn zelf een kleinere tweede mijn maakt in het pallisadeparenchym (duidelijk te zien op de laatste foto in gallerij mijn). De rups leeft een tijdje in deze binnenmijn, later eet de rups het dak van de binnenmijn op. Er blijft dan een zwarte vlek over in het pallisadeparenchym (duidelijk te zien op de tweede foto in gallerij rups).
-
Gewone soort in België.
|
Familie: Gracillariidae
-
Een van de gewoonste Phyllonorycter-soorten in België, overal aanwezig waar berk groeit, soms zeer talrijk.
-
Op berk kan ook de meer zeldzame Phyllonorycter cavella voorkomen. Bij deze soort heeft de mijn heel wat meer plooien in de onderepidermis dan P. ulmifoliella. Bij P. ulmifoliella ongeveer 1 tot 6 plooien, bij P. cavella 7 tot 12 plooien.
|
Familie: Heliozelidae
-
Deze soort werd door onze bladmijnenwerkgroep voor het eerst uit België gemeld op 30 augustus 2009 en sindsdien is deze soort reeds gemeld uit 7 verschillende provincies. Volgens ons is de soort niet zo heel zeldzaam want op sommige plaatsen komt ze in hoge aantallen voor.
-
Vooral te vinden waar opslag staat van zeer jonge berken.
-
Soms wordt de blaasmijn voorafgegaan door een korte gang maar meestal ligt de blaasmijn zeer dicht tegen de hoofdnerf.
|
Familie: Incurvariidae
-
Meestal meerdere mijnen per blad.
|
Familie: Incurvariidae
-
Een opvallende maar toch zeldzame soort die, als mijn, de laatste tijd meer wordt waargenomen.
|
Familie: Lyonetiidae
-
Gelijkende soorten zijn Callisto denticulella: Bij deze soort ligt er weinig frass in de mijn terwijl bij L. malifoliella er juist veel frass inligt. Bij C. denticulella is meestal een begingang te zien, bij L. malifoliella niet.
|
Familie: Lyonetiidae
-
Deze soort heeft een hele waaier aan waardplanten. Vooral Betulaceae en Rosaceae.
-
Deze algemene soort variëert in aantal van jaar tot jaar.
-
De mijn is gemakkelijk te herkennen aan de slanke lange kronkelende gang waarin het frass steeds in een centrale lijn ligt.
|
Familie: Lyonetiidae
-
Deze soort kan op sommige plaatsen in het zuiden van ons land massaal optreden. Maar meestal is ze zeldzaam!
-
Deze soort wordt meestal waargenomen in de provincie Namen en Luxemburg. Sindskort (2014) ook nieuw vastgesteld voor Vlaanderen in de provincie Limburg!
-
De belangrijkste waardplant voor deze soort is toch sleedoorn (Prunus spinosa).
|
Gerekte berkenblaasmijnmot
Familie: Nepticulidae
-
Deze soort werd na lang zoeken door onze Werkgroep Bladmineerders voor het eerst gevonden in 2017 in de provincie Luik te Rocherath. Daar vonden we één mijn van deze soort!
-
In Groot-Brittannië wordt deze soort ook af en toe op Corylus avellana waargenomen. In België werd dit de eerste keer vastgesteld in 2018 in Rocherath waar één mijn werd gevonden op hazelaar.
|
Familie: Nepticulidae
-
De jonge mijnen hebben enkel die kleine zwarte bolvormige vlekken, het duurt ook een tijdje vooraleer de mijnen veranderen van uitzicht.
-
Die donkere vlek is geen opéénhoping van zwart frass, maar wordt veroorzaakt door de rups die zowel de boven als onderepidermis beschadigd. Waarschijnlijk sterven de cellen af en blijft het afgestorven gedeelte zo donker zoals je op de meeste foto's kunt zien.
|
Familie: Nepticulidae
-
Meestal meerdere mijnen per blad.
-
Mijnen van Stigmella betulicola lijken op die van Stigmella luteella. Alleen dat het eerste deel van de mijn bij luteella zeer sterk is gewonden terwijl dat bij Betulicola minder is. Ook liggen de windingen bij Stigmella betulicola minder dicht opéén gepakt.
|
Familie: Nepticulidae
-
De mijn lijkt sterk op die van Stigmella lapponica. Er is echter een groot verschil, bij Stigmella confusella ligt het frass in een constante centrale lijn terwijl de begingang bij lapponica volledig gevuld is met groen frass (duidelijk te zien op foto 1 in galerij mijn)
|
Familie: Nepticulidae
-
Verse mijnen zijn zeer moeilijk te vinden omdat het donkergroene frass niet afsteekt tegen het groene blad (te zien op de eerste 4 foto's). Wanneer de mijnen verlaten zijn dan verkleurt de mijn naar bruin en zijn ze weer makkelijker te vinden (te zien op alle andere foto's)
|
Familie: Nepticulidae
-
De mijn lijkt sterk op die van Stigmella confusella. Er is echter een groot verschil, bij Stigmella lapponica vult het groene frass de beginmijn volledig, terwijl het frass bij confusella in de gehele gang in een centrale lijn ligt (duidelijk op foto 1 in galerij mijn)
-
Mijnen van deze soort kan men reeds vinden in mei of juni. Mijnen van de eerste generatie zijn schaars.
|
Familie: Nepticulidae
-
Meestal niet meer dan één of twee mijnen per blad.
-
Mijnen van Stigmella luteella lijken op die van Stigmella betulicola. Alleen dat de beginmijn bij luteella zeer sterk is gewonden terwijl het eerste deel van de mijn van Betulicola een stuk minder gekronkeld is.
|
Zuidelijke berkenmineermot
Familie: Nepticulidae
-
Na onderzoek van Erik van Nieukerken werd deze soort nieuw gevonden zowel in Nederland als België op basis van foto's die op waarneming.nl als waarnemingen.be stonden.
-
Deze soort overwintert als vlinder ergens tussen schors van bomen in de buurt van de berken waarop ze gemineerd hebben. Vooral onder plataanschors!
|
Familie: Nepticulidae
Gelijkaardige mijnen:
-
Stigmella continuella: De begingang cirkelt een aantal keer rond de plaats van eiafleg. Met gevolg een bruine plek waar het ei is afgelegd door afsterven van bladweefsel.
-
Stigmella luteella: Ook hier cirkelt de gang een aantal keer rond de plaats van eiafleg en ligt het frass in een centrale korrelige lijn.
|
Familie: Roeslerstammiidae
-
Het zijn enkel de jonge rupsen die minerende activiteiten vertonen. De oudere rupsen leven vrij op het blad.
-
Deze zeer zeldzame soort werd in 2012 terug waargenomen na meer dan 30 jaar afwezigheid in België!! Waarschijnlijk wordt deze soort over het hoofd gezien en komt ze uiteindelijk meer voor in België.
-
Zelden op Acer pseudoplatanus.
|
Familie: Praydidae
-
Opmerkelijk is dat de rupsen een soort van webje spinnen onder de mijnen. In dat webje blijft een groot deel van het frass hangen dat uit de mijn wordt verwijderd.
-
De rupsen kunnen op een ander blad een nieuwe mijn maken als het oude blad is uitgemijnd.
-
Bij ons in België vooral te vinden op berk en dan meestal op de jonge planten.
|
|