U bent hier
Sabulopteryx limosella (Duponchel, 1843)
Licht bleekgeel tot bleek okerkleurig, de kop lichtbruin. Onduidelijk bruine vlekjes op het pronotum.
Vouwmijn aan de onderkant van de blaadjes, het hele bladoppervlak innemend. Onderaan wit tot bleekgroen, bovenaan donkergroen tot purperbruin. De frass wordt in een hoek van de mijn opgeslagen. Omdat de blaadjes van de voedselplant erg klein zijn, maakt de rups mijnen in 3 of 4 andere blaadjes. In de meeste gevallen verpopt de rups in de laatste mijn, maar soms leeft ze nog enige tijd tussen twee samengesponnen bladeren.
In eerste instantie is de mijn nog vrij vlak maar doordat de rups meer en meer spinsel in de mijn aanbrengt plooit het blad dikwijls volledig om de mijn heen.
Verpopping in een cocon in de laatste mijn of tussen samengesponnen bladeren.
- Pas in 2009 in België ontdekt in de Kalkstreek. Zeer lokaal en zeldzaam.
- Tot nu toe is de soort in België enkel gevonden op Teucrium chamaedrys, maar ze komt ook voor op Teucrium montanum en Jurinea cyanoides.
Enkel waargenomen op zeer xerotherme plaatsen in de Kalkstreek van Namur en Luxemburg. Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Palaearctisch: Europa, maar niet in het noorden of het Iberisch schiereiland (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/ASPILIMO). Nog niet waargenomen in Nederland, Groothertogdom Luxemburg en het Verenigd Koninkrijk. België vormt momenteel de noordwestgrens van deze soort.
Twee generaties per jaar: rupsen in mei tot juli, en in augustus-september; motjes in mei-juni en in augustus. De pop van de zomergeneratie overwintert.