U bent hier
Bucculatrix cidarella Zeller, 1839
Het ei wordt afgelegd aan de onderzijde van het blad net naast een dikke nerf.
De vrijlevende bleek geelgroene rups heeft een bleekbruine kop. Minerende rupsen hebben een donkerbruine kop en prothoracale plaat.
De mijnen op Alnus zijn relatief lang voor Bucculatricidae-mijnen. Ze lopen in het begin voor een deel langs een nerf om dan plots van de nerf af te wijken en een bocht te maken. De gang keert dan meestal terug in de richting van de nerf. Aan het laatste gedeelte van die gang wordt de larvekamer uitgevreten; deze kamer is frassloos. Op Myrica gale (wilde gagel) zijn de mijnen een stuk korter.
In het eerste gedeelte van de gang vult het zwarte frass de gang zo goed als volledig. Later ligt het frass meer in een onderbroken centrale lijn.
De paarsbruine pop ligt in een geelbruine cocon.
- Oudere rupsen leven vrij op het blad en doen aan venstervraat zoals alle andere Bucculatricidae.
- Sinds kort (2013) door Zoë Vanstraelen ook op Myrica gale (gagel) waargenomen in België, voorheen was deze waardplant enkel in Groot-Brittannië gekend.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort ontbreekt enkel nog in enkele zuidelijke landen van Europa.
Motjes vliegen in twee generaties van in de maand mei tot in oktober. Minerende rupsen kunnen gevonden worden van juli tot in oktober.