U bent hier
Phyllonorycter scopariella (Zeller, 1846)
De rups maakt een lichtbruine tot bruine mijn, 15-20 mm lang, onder de schors van liefst jonge, groen twijgen, meestal tussen twee ribben.
De volgroeide rups verpopt in de mijn. De pophuid steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
- Zeldzame brembewoner.
- Vroeger alleen bekend uit het Zoniënwoud (Brabant), nadien ook uit Antwerpen, onbekend uit de overige Belgische provincies. Waarschijnlijk is de soort veel verder verspreid maar de mijn is moeilijk te zien in de stengels van brem. De vermelde vondsten betreffen allemaal uit de voedselplant gesleepte dieren.
- Sinds eind 2015 ook in de provincie Luxemburg waargenomen als mijn door Ruben Meert.
- In 2018 voor het eerst in de provincie Limburg aangetroffen als imago!
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Palaearctisch: Europa, niet in het noorden en zuidoosten, ontbreekt in vele landen, vermeld uit Oekraïne (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLSCOP). Nog niet vermeld uit het GD Luxembourg.
Strikt monofaag. De soort leeft liefst op kleine, jonge struiken met veel nieuwe, heldergroene scheuten.
Eén generatie per jaar: rupsen van eind september tot november; motjes in mei-juni. De pop overwintert in de mijn.