U bent hier
Prays fraxinella (Bjerkander, 1784)
De jonge minerende rups is geel en heeft een zwarte kop. De oudere rupsen zijn groenrood met oranjebruine tinten. De kop, prothoracale en anale plaat zijn zwart.
De jonge rups maakt een onregelmatig mijntje dat begint als een smalle gang en die ofwel aansluitend licht verbreedt tot een kleine blaasmijn of die verlaten wordt waarna ergens anders een nieuwe mijn wordt gestart. In dit laatste geval wordt in het begin van de mijn een gaatje gemaakt om het blad binnen te dringen. Na het maken van de mijn boren de rupsen zich in de schors van een twijg. Het frass wordt naast de knoppen naar buiten gewerkt. Na de overwintering in de twijg boort de rups een scheut volledig uit waardoor de scheuten slap gaan hangen. Ze kunnen ook tussen een spinsel van samengesponnen bladeren leven.
De groenachtige pop ligt in een open netachtige cocon in het spinsel of op een beschutte plaats op de boom.
- Wanneer men in de lente essen gaat controleren en slaphangende scheuten ziet dan is de kans groot dat daar een rups in aanwezig is.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt zo goed als overal voor behalve in grote delen van het Balkan schiereiland en op de meeste eilanden in de Middellandse Zee.
De motjes zijn te vinden van midden mei tot begin september in twee generaties. De minerende rupsen zijn te vinden in de maand oktober. Na de overwintering leven de rupsen nog tot april/mei.
