U bent hier
Fomoria weaveri (Stainton, 1855)
Aan de onderzijde van het blad.
De rups is amberkleurig en heeft een bleekbruine kop.
De mijn begint als een lange gang die het blad rondgaat. Die gang is bijna geheel gevuld met donker frass.
Na de lange gang maakt de rups in het centrum van het blad een blaasmijn waarbij het zwarte frass op het dak van de mijn ligt.
De rups verpopt in de mijn en brengt daarin heel veel spinsel aan daardoor zwelt de mijn op en heeft de mijn een blaarachtig uiterlijk.
De cocon is oranje tot bleekgeel en wordt in de mijn zelf gesponnen nadat de rups een gedeelte van de onderepidermis weggevreten heeft tot aan de cuticula om zich later als imago gemakkelijker te kunnen bevrijden uit de mijn. Een zijden ontsnappingsbuis loopt van aan de cocon tot aan het weggevreten gedeelte in de epidermis.
- Deze zeldzame soort komt enkel en alleen voor in het zuiden van het land waar rode bosbes in grote getale voorkomt. Er zijn enkel waarnemingen uit de provincie Luik en Luxemburg.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt vooral voor in het centrale en noordelijke deel van Europa tot in Rusland en op de eilanden in de Noordelijke Ijszee. Ook is deze soort reeds waargenomen in het uiterste Oosten van Rusland tot in Canada en zelfs al in Japan. (verspreidingskaart)
De motjes vliegen in één lange generatie per jaar van eind april tot in augustus. Minerende rupsen kunnen gevonden worden vanaf augustus tot in juni het jaar daarop.
