U bent hier
Stigmella salicis (Stainton, 1854)
Het ei ligt aan de bladonderzijde meestal dicht tegen een nerf of aan de bladrand.
De ambergele rups heeft een bleekbruine kop.
De mijn van deze soort is zeer variabel. Ze kan zowel vrij recht tegen een zware zijnerf liggen of tegen de bladrand aan. Soms liggen de windingen zo dicht tegen elkaar liggen dat een secundaire blaasmijn wordt gevormd (te zien op foto 4).
In het eerste gedeelte van de mijn vult het zwarte frass de gang zo goed als volledig. De frasslijn is hier en daar onderbroken.
In het tweede gedeelte van de mijn ligt het frass eerder korrelig opeengepakt in een brede centrale lijn.
De cocon is bleekbruin. Let op de eerste 5 foto's in de gallerij cocon/pop zijn een stuk donkerder dan de laatste 3 foto's van de cocon van Stigmella salicis! Misschien is die eerste een geparasiteerde rups die bij het maken van de cocon veel minder spinsel heeft gebruikt? Of is er variatie in het maken van de cocon?
- Zeer variable mijn.
- Ook nog op andere vooral breedbladige wilgensoorten.
- Wanneer Stigmella salicis mineert op smalbladige wilgen dan kan er verwarring ontstaan met de mijn van Stigmella obliquella. Stigmella salicis legt het ei onderaan het blad terwijl Stigmella obliquella het aan de twee kanten kan afleggen.
De soort is overal in België te vinden en meestal in vrij hoge aantallen.
Een wijd verbreidde soort in Europa. (verspreidingskaart)
De motjes vliegen in twee generaties per jaar in mei en juni en terug in juli en augustus. Mijnen zijn te vinden in juli en van eind augustus tot eind oktober.