U bent hier
Stigmella centifoliella (Zeller, 1848)
Het ei wordt meestal afgelegd aan de onderkant van het blad.
De gele rups heeft een bruine kop.
De mijn is een meestal kronkelende gang die zich geleidelijk aan verwijdt. Het zwarte frass vult de gang niet volledig, het ligt in een centrale lijn van begin tot einde.
De cocon is rood-bruin.
- Op Rosa. sp. komen in ons land twee soorten uit het genus Stigmella voor nl. Stigmella anomalella en Stigmella centifoliella. Daarnaast kan er in Wallonië op dezelfde plantensoorten nog een derde soort voorkomen, eentje uit het genus Ectoedemia. Maar deze mijnen zijn totaal verschillend, zie ook Ectoedemia angulifasciella.
- De mijnen van Stigmella anomalella en centifoliella zijn soms moeilijk uit elkaar te houden.
- De mijn van Stigmella anomalella is over het algemeen langer dan die van centifoliella. Meestal veranderd het frasspatroon bij anomalella regelmatig doorheen de mijn terwijl bij centifoliella het steeds in een centrale lijn ligt.
- Stigmella centifoliella is te vinden op de wilde en op de gecultiveerde Rosa-soorten.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
De soort is wijdverspreid in Europa van Scandinavië tot Spanje en van Groot-Brittannië tot Oekraïne. Ook is de soort reeds waargenomen op de Canarische eilanden en in Tunesië.
De motjes vliegen in twee generaties per jaar in april en mei en dan terug in juli en augustus. Minerende rupsen zijn te vinden in de maand juni en juli en mijnen van de tweede generatie vanaf het begin van september tot zelfs in de maand november.