U bent hier
Phyllonorycter harrisella (Linnaeus, 1761)
Een nogal klein, ronde of ovale vouwmijn aan de onderkant van het blad met één duidelijk lengteplooi in het midden. Mijn meestal nooit langer dan 14 mm.
De rups spint een taaie, witte cocon, vastgemaakt aan boven- en onderkant van de mijn. De pophuid steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
- Een gewone soort over haast heel België; nog niet vermeld uit de kuststreek.
Over vrijwel het hele land gewoon, nog niet vermeld uit de kuststreek.
Palaearctisch: vrijwel heel Europa, nog niet vermeld uit Spanje, wel uit Oekraïne en Turkije (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLHARR). Vermeld uit al onze buurlanden.
Twee generaties per jaar: rupsen in juli en in september-oktober; motjes in april-mei en in augustus-september. De pop overwintert in de mijn.