U bent hier
Phyllocnistis citrella Stainton, 1856
De imago's van deze soort zijn heel klein, tot 4mm vleugelspanwijdte. In rusthouding, wanneer de vleugels samengevouwen zijn, is het motje net iets groter dan 2 mm. De motjes zijn actief overdag en tijdens de avond.
Het ei wordt hoofdzakelijk afgelegd aan de bladonderzijde. Maar soms legt het imago zowel boven- als onderaan het blad de eitjes af, waarbij bij voorkeur jonge blaadjes worden uitgekozen. Soms zelfs worden eitjes op de zich ontwikkelende vruchten afgelegd.
De doorschijnende rupsjes zijn geelgroen.
De rups maakt een lange, epidermale gang waarin het frass in een haast ononderbroken, zwarte, centrale lijn ligt. Over het algemeen is de mijn bovenzijdig. De rupsen in mijnen op de vruchten kunnen zich niet ontwikkelen, want oudere mijnen "verkurken" doordat de plant de wonden van de vraat probeert te herstellen.
De rups verpopt in een omgeslagen bladrand aan het einde van de epidermale gang die de rups maakt.
- Voor het eerst als mijn in België gevonden door Chris Snyers in 2007. Nadien werden bijna jaarlijks mijnen aangetroffen op ingevoerde bladeren op mandarijnen.
- Ook werden door Chris Snyers in een plantenserre te Wilrijk begin 2013 verse mijnen gevonden op citrusplanten. Er kan verondersteld worden dat er in de serre imago's hebben rondgevlogen.
- Phyllocnistis citrella wordt in sommige landen aanzien als een pestsoort. Ze kan ernstige schade toebrengen aan de planten binnen de familie van de Rutaceae, voornamelijk het genus Citrus.
Deze soort werd als mijn op ingevoerde mandarijnen reeds gevonden in de provincies Antwerpen, Brabant, Henegouwen, Limburg, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen. De rups en de pop zijn niet bestand tegen vriestemperaturen en de soort kan dus niet in de vrije natuur overleven in Midden- en Noord-Europa. De hier aangetroffen exemplaren zijn allemaal adventieven en hier door menselijk transport naartoe gebracht.
Phyllocnistis citrella werd vroeger alleen op het Aziatische continent gevonden en ook in Japan, Nieuw Guinea, India en Taiwan, maar sinds 1900 heeft ze zich over de hele wereld weten te verspreiden en ze komt nu voor in bijna all gebieden waar citrus-plantages bestaan. In Europa wordt deze soort het meest aangetroffen op het Iberisch Schiereiland, Corsica, Italië en Griekenland. Elders worden vooral mijnen gevonden op de ingevoerde vruchten of bladeren. Verder is deze soort verspreid in alle zoögeografische streken, o.a.: Afrotropisch: La Réunion, Mauritius, Zuid-Afrika (reeds in 1933!); Australaziatisch: Australië, Guam, Solomon eilanden; Nearctisch: grote delen van de Verenigde Staten van Amerika; Neotropisch: Argentinië, Brazilië, Costa Rica, Cuba, Mexico, Peru; Oriëntaals: Filippijnen, Malaisië, Sri Lanka; Palaearctisch; China, Israel, Nederland enz. Voor een volledige lijst: zie http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLCITR.
In de warmere regio's waar de soort voorkomt heeft ze verschillende generaties per jaar.