U bent hier
Parornix devoniella (Stainton, 1850)
Rusthouding zoals bij alle Parornix-soorten: met opgeheven kop en borststuk.
Witachtig, vier zwarte vlekjes op het pronotum (onderscheid met Phyllonorycter coryli), centraal is het darmkanaal te zien als een grijsgroene lijn. Kop lichtbruin.
Een meestal rechthoekige mijn aan de onderkant van het blad tussen twee zijnerven. Aanvankelijk is het middengedeelte van de mijn nog groen omdat de rups eerst het palissadeparenchym aan de randen van de mijn wegvreet. Pas op het einde wordt ook het centrale gedeelte weggevreten zodat de hele mijn doorschijnend wordt. De frass wordt aan één kant van de mijn opgeslagen. In latere stadia krult de rups een bladrand naar boven om (in tegenstelling tot de meeste andere Parornix-soorten), spint die vast met enkele spinseldraden en zij vreet van daaruit verder. Zij maakt minstens twee bladomslagen.
De pop steekt uit de omgekrulde bladrand na het ontpoppen van het imago.
- De gewoonste Parornix-soort in België, wordt overal waargenomen waar hazelaar (Corylus avellana) groeit, soms talrijk.
- Strikt monofaag op Corylus avellana.
- In 2014 werd deze soort ook op Corylus colurna (Turkse hazelaar) gevonden door Bart Uitterhaegen.
Komt in alle provincies talrijk voor.
West-Palaearctisch: heel Europa, maar minder in Spanje en de Balkan, vermeld uit Oekraïne en Turkije (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PARODEVO). In al onze buurlanden waargenomen.
Twee generaties per jaar: rupsen in juni-juli en september-oktober; motjes in mei en in augustus-november. De soort overwintert in het popstadium.