U bent hier
Macrosaccus robiniella (Clemens, 1859)
Het imago overwintert in en onder boomschors.
Het ei wordt afgezet aan de onderkant van het blad.
De mijn is wit tot sneeuwwit en onderzijdig. De rups maakt aanvankelijk een zeer korte gangmijn maar verbreedt die al snel tot een haast cirkelvormig, soms ovaal, wit vlekje. Dit vlekje wordt langzaam groter naarmate de rups groeit. De frass wordt in kleine zwarte korreltjes verspreid in de mijn opgeslagen. In het begin is de mijn redelijk vlak, maar later krult ze het blad in sterke mate, zeker als er verscheidene mijnen op hetzelfde blad voorkomen. Kenmerkend voor deze soort is dat er dikwijls meer dan één rups in een mijn aanwezig is; dit komt door het versmelten van in het begin afzonderlijke bladmijnen. Een mijn overschrijdt nooit de hoofdnerf van het blad. In sommige zeldzame gevallen worden ook bovenzijdige mijnen waargenomen (zie foto 10 gallerij mijn).
De rups spint een sneeuwwitte cocon in de mijn en verankert die aan de bovenkant van de mijn met een hele reeks fijne, witte draadjes. In één mijn kunnen dus verscheidene van die witte cocons voorkomen (zie 2de foto gallerij pop/cocon), afhankelijk van het aantal rupsen die samen in de mijn leven. De bruine pophuid steekt uit de mijn bij uitkomen van het imago.
- Een Amerikaanse soort verovert Europa.
- Als men onder een acasia gaat staan dan valt de witte onderkant van de mijn onmiddellijk op.
Een van oorsprong Noord-Amerikaanse soort die met de voedselplant is ingevoerd in Italië. Voor het eerst uit België gemeld in 2001 toen enkele bladmijnen gevonden werden te Lommel (Limburg). Ondertussen verspreid over bijna het hele land en meestal talrijk. Nog niet waargenomen in de provincie Luxemburg. Sindskort (2014) ook in West-Vlaanderen waargenomen.
Holarctisch: inheems in Noord-Amerika: Canada, Mexico en Verenigde Staten; ingevoerd in Italië in 1970 en vandaar verspreid over Centraal-Europa, in het zuiden ook waargenomen in Bulgarije, Italië en Spanje, vermeld uit Oekraïne (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLROBI). Nog niet vermeld uit het GD Luxembourg en uit het Verenigd Koninkrijk.
In België komen drie generaties per jaar voor met pieken midden mei, eind juli en midden oktober. Het imago overwintert. Men kan de mijnen waarnemen van einde mei tot oktober. De laatste generatie is de meest talrijke.