U bent hier
Dialectica scalariella
Het is een heel typisch motje van 9 tot 11 mm groot. De voorvleugels zijn voor de helft bruin en de andere helft is wit. De twee kleuren zijn gescheiden door een golvende lijn over de gehele rug.
De eitjes worden afgezet meestal aan de onderkant van het blad. Heel vaak meerdere (tot 4) eitjes per blad. Heel af en toe kan een ei aan de bovenkant afgelegd zijn.
De mijn die de rups maakt van D. scalariella begint als een draaddun gangetje dat enigszins zilverachtig of roestbruin is. De mijn breidt zich uit naar de hoofdnerf of de bladbasis waar een blaasmijn wordt gevormd. Heel vaak zijn aan beide zijden van de hoofdnerf mijnen te vinden. De mijnen verkleuren heel vlug en worden bruin. Sommige bladeren trekken samen waardoor de mijn van bovenaf goed opvalt. Heel af en toe worden er ook mijnen aan de bladbovenzijde gevonden.
De geelgroene rups met zwarte kop verpopt in de mijn zelf in een dubbele gesponnen cocon. Bij het uitkomen steekt de pop deels uit de mijn.
- Nieuw ontdekt in België door Tymo Muus als mijn in de Viroin-streek. Twee weken later werden al de eerste imago's gevonden in de provincie Limburg.
Voorlopig alleen in de provincie Namen en Limburg gemeld.
Deze van oorsprong Palearctische soort komt voor op de Azoren, Canarische Eilanden, Corsica, Kreta, Kroatië, Frankrijk, Griekenland, Italië, Madeira, Malta, Portugal, Sardinië, Sicilië, Spanje, Zwitserland en het Verenigd Koninkrijk. Op Afrikaanse bodem al gemeld uit Algerije, Marokko en Tunesië. Naar het oosten toe gemeld uit Palestina en Turkmenistan. Geïntroduceerd in Australië en Nieuw-Zeeland en daar overal te vinden waar Echium voorkomt
In België heeft deze soort twee tot drie generaties per jaar. In optimale omstandigheden kan dat nog meer zijn.