U bent hier
Stigmella samiatella (Zeller, 1839)
Het ei ligt bijna altijd aan de bladbovenzijde, niet aan de bladrand.
De rups is bleekgeel.
De mijn is een relatief lange kronkelende gang met een brede opvallende zwarte frasslijn. Gedeeltelijk ligt het frass in boogjes en naar het einde van de mijn toe ligt het frass in een centrale lijn.
De cocon is roodbruin.
- Wanneer de soort op tamme kastanje voorkomt dan deelt Stigmella samiatella de waardplant met Stigmella basiguttella. Maar die zijn makkelijk uit elkaar te houden! De mijn van S. basiguttella meandert door het blad en de gang is zo goed als volledig gevuld met frass, bij samiatella is er steeds nog een zoompje vrij van frass en de gang kronkelt minder.
- Wanneer S. samiatella op eik zit dan is het zo goed als onmogelijk om ze op naam te brengen.
De soort komt verspreid voor in België, het meest in de westelijke deel van het land. Ontbreekt voorlopig in Henegouwen, Namen en Luxemburg.
De soort komt bijna overal in Europa voor tot ver in Rusland en Turkije.
De motjes vliegen in twee generaties vanaf eind mei tot begin juni en terug in juli en augustus. Mijnen zijn te vinden vanaf begin juni tot midden juli en van eind augustus tot eind oktober.