U bent hier
Stigmella floslactella (Haworth, 1828)
Het ei wordt aan de onderkant in de oksel van de hoofd -en zijnerf afgelegd.
De rups is groen-wit tijdens de zomergeneratie. In de herfst zijn de rupsen eerder geel-wit. Ze heeft een groenige darminhoud en een reeks van donkere ventrale vlekken die nauwelijks opvallen in de mijn. De kop is bleekbruin. De rups mineert met het ventrale gedeelte naar beneden gericht.
De rups verlaat de mijn via een snede in de bovenepidermis.
De mijn is een lange gang die zich maar heel langzaam verbreedt. In de begingang vult het zwarte frass de gang zo goed als volledig. later ligt het meer korrelig in een centrale dikke lijn.
Wanneer de mijn wordt gevonden op hazelaar (Corylus avellana) dan is de gang zeer lang en smal, niet veel breder dan de rups zelf. Het frass vult hier de gang zo goed als volledig, naar het einde toe wordt de frasslijn minder breed.
Bij haagbeuk (Carpinus betulus) daarentegen volgt de gang iets meer de nerfstructuur en is de gang korter en breder.
De cocon is bleekgeel.
- Op hazelaar (Corylus avellana) zijn de mijnen van Stigmella floslactella en Stigmella microtheriella over het algemeen nog uit elkaar te houden door de begingang waarin het frass bij Stigmella microtheriella in een smalle centrale lijn ligt terwijl bij Stigmella floslactella de begingang zo goed als volledig is gevuld. Maar door variatie in de mijnen kan het soms moeilijk worden.
- Ook is de mijn van Stigmella microtheriella meestal vrij nerfbepalend terwijl de mijn van Stigmella floslactella eerder maar sporadisch een nerf volgt.
- Op haagbeuk (Carpinus betulus) wordt het moeilijker, dan komt daar ook nog Stigmella carpinella bij. De mijn van deze soort lijkt het meest op die van Stigmella floslactella. De vaak onderbroken frasslijn van S. carpinella die meer opéén gepakt ligt in een centrale lijn is niet altijd een doorslaggevend kenmerk.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
De soort komt zo goed als overal in Europa voor met uitlopers in Rusland tot aan het Oeralgebergte. (verspreidingskaart)
Minerende rupsen vanaf het eind van juni tot het eind van juli en terug in september tot het begin van oktober. Motjes vliegen in april en mei en terug in juli en augustus.