U bent hier
Coptotriche angusticollella (Duponchel, 1843)
Eenkleurig donker brons, zonder enige tekening op de vleugels.
Het ei wordt aan de bladbovenzijde afgelegd.
Een witte blaasmijn aan de bovenkant van een blaadje die op het einde van de ontwikkeling soms het hele blaadje beslaat. Meestal komen verscheidene mijnen voor op de verschillende deelblaadjes van één rozenblad. De rupsen zijn goed zichtbaar bij doorvallend licht. De volgroeide rups spint de mijn toe zodat het blaadje zich overlangs dichtvouwt. De mijn bevat geen frass.
De volgroeide rups verpopt in de mijn zonder een aparte cocon te spinnen.
- De soort komt op verscheidene wilde rozensoorten voor, het meest nog op Rosa canina.
- Werd vroeger uitsluitend in het zuiden van het land waargenomen en is daar ook nu nog het talrijkst. Toch zijn er af en toe waarnemingen meer naar het noorden, tot in de provincie Antwerpen toe.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Vrijwel in heel Europa verspreid, behalve in Ierland, de Balkan-landen en het uiterste noorden.
Twee generaties per jaar: rupsen in juni-juli en in augustus-september; motjes in mei-juni en in juli-augustus. De pop overwintert in de mijn.