U bent hier
Coleophora laricella (Hübner, 1817)
Dit is een "kleinere" soort: 8 mm - 11 mm. De voorvleugels zijn blinkend grijsachtig. De voelsprieten zijn licht grijs, onduidelijk donker grijs geringd tot voorbij de helft.
Het eitje wordt afgezet aan de onderzijde van een naald en komt na 10 tot 14 dagen uit.
De rups leeft vanaf de derde vervelling in een kleine rechte buiskoker. Deze is 7 mm en licht bruin. De mondhoek is 70° - 80°.
De rupsen maken eerst, tijdens de eerste 2 stadia, een fijn gangmijntje dat vol frass zit. Later maken ze met de koker vlekmijnen door de naaldjes uit te mijnen, deze gaan dan bruin kleuren en licht krullen.
De verpopping gebeurt aan een twijgje.
- De koker rust meestal midden in de naaldtros. (zie hoofdfoto)
- Meestal komen er massale aantallen voor.
- De soort kan op Larix als "pest" optreden en hele bomen kaalvreten, ze komt ook voor op verschillende andere soorten van Larix.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Van Noord-Rusland en Fennoscandia tot de Pyreneeën en Italië, en van Ierland tot Roemenië.
Vanaf september na de tweede vervelling maken de rupsen een kokertje. De rupsen zijn volgroeid einde mei. Ze overwinteren en eten na de winter verder. De vliegtijd gaat van midden mei tot begin juli.