U bent hier
Coleophora badiipennella (Duponchel, 1843)
Bij deze soort is de voorvleugel meer eenkleurig geel-bruin. Er zijn donkere stipjes op de hele vleugel aanwezig. De spanwijdte is 9 mm tot 10,5 mm.
Het eitje wordt afgezet aan de onderzijde van een blad tegen de hoofdnerf en een zijnerf.
De spatelvormige koker is zijdelings afgeplat. Hij is tweekleppig en meet 5 mm - 6 mm. De mondhoek is 0° - 10°.
Emmet ea. schrijven dat de larve zijn leven begint met het maken van een rechtlijnig gangmijntje van 10 tot 15 mm, dat vanaf de hoofdnerf langs een zijnerf loopt; hieruit wordt de eerste jeugdzak gemaakt. Deze gangmijn ligt vol met frass.
De rups verpopt in de koker op de plant.
- De soort leeft op tal van bomen en struiken toch is Ulmus (iep) de voornaamste.
- Moeilijk te onderscheiden van Coleophora limosipennella.
- Een erg lokale soort die ook te lijden heeft (gehad) door de "iepenziekte".
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Bijna geheel West-Europa met uitzondering van Frankrijk en Ierland. Verder Noord-Europa en in het oosten: de Balkanlanden en Zuid-Rusland.
De larven zijn volgroeid in september-oktober, maar eten vaak nog door in het voorjaar. De verpopping gebeurt in juni of juli. De imago's vliegen van eind mei tot in juli.