U bent hier
Bucculatrix gnaphaliella (Treitschke, 1833)
De rups is lichtgeel.
De rupsen maken smalle gangetjes met een centrale frasslijn. In het voorjaar verbreden de gangen maar algauw verlaat de rups de mijn en gaat ze vervolgens, zoals de meeste Buccualtricidae doen, vrij leven aan de bladonderzijde.
De rups verpopt in een spoelvormige witte cocon zonder lengteribbels.
- Deze zeer zeldzame soort lijkt alleen in de provincie Luxemburg voor te komen.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort ontbreekt op het Balkan schiereiland en het Iberisch schiereiland. Maar ze werd ook nog nooit waargenomen in Groot-Brittannië, Ierland, Noorwegen, Finland, Nederland en Luxemburg.
De motjes vliegen in twee generaties: in de maand juni en opnieuw in augustus. Rupsen zijn te vinden van de herfst tot in mei en die van de tweede generatie in juli.