U bent hier
Bucculatrix frangutella (Goeze, 1783)
De eiafleg gebeurt aan de onderkant van het blad.
De bleek geelgroene rups heeft een bleke geelbruine kop. Jonge minerende rupsen hebben een bleekbruine prothoracale plaat en een serie van ronde roodbruine vlekken op het ventrale gedeelte.
Het begin van de mijn is zeer sterk gewonden en maakt cirkels rond de aflegplaats van het ei. In het gespiraliseerde begin vult het paarsbruine frass de gang zo goed als volledig. Het laatste gedeelte van de mijn loopt weg van de cirkelvormige beginmijn en daarin ligt het eerder zwarte frass in een dikke centrale lijn.
De bleke strobruin gekleurde cocon wordt op de plant gesponnen, soms ook tussen de afgevallen bladeren.
- Mijnen van deze soort kunnen soms in zeer hoge aantallen worden aangetroffen.
- Oudere rupsen doen aan venstervraat (duidelijk te zien op de eerste foto van gallerij "Rups"), soms vreten ze zelfs door alle bladlagen heen zodat er gaten ontstaan (te zien op dezelfde foto in het midden bovenaan).
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt vooral voor in Centraal-, Noord- en Oost-Europa.
De motjes vliegen in twee generaties per jaar van eind mei tot begin juli en dan terug in augustus. Soms nog een 3de generatie in oktober. Bewoonde mijnen worden bij ons gevonden van juli tot eind oktober.