You are here
Monochroa moyses Uffen, 1991
De 6mm lange smalle rups is wit-rozeachtig. Ze heeft een bleekbruine kop.
De rupsen mijnen de bladeren meestal van beneden naar boven. De mijn start als een smalle gang die langzaam verbreedt. De gang kan vrij lang worden. Daar waar de rups het blad is binnengedrongen heeft de rups de opening terug toegesponnen. Ook wordt aan het eerste gedeelte van de mijn zijde toegevoegd, de rups, die zeer actief is, verlaat de mijn om het frass te verwijderen. Als een nieuwe mijn moet worden gemaakt dan gebeurt dat meestal op dezelfde plant.
Volgens Bland zijn er verschillende mogelijkheden die de rupsen gebruiken om te overwinteren. Dit kan variëren naar gelang de plaats waar ze worden gevonden. In sommige gevallen verpopt de rups in de mijn, in andere gevallen zal de rups de mijn verlaten voor de overwintering en maken ze kleine gaten in de stengels waarin ze spinsel aanbrengen om daarin te overwinteren als rups. In nog andere gevallen maakt de rups een spinsel in de mijn zelf en overwintert daarin om dan na de winter te verpoppen in de mijn.
- Dit zeldzaam motje werd enkel waargenomen in de provincie Oost-Vlaanderen en Antwerpen.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort is zeer zeldzaam in Europa. Ze komt enkel voor in Groot-Brittannië, Nederland, België en Portugal.
De motjes vliegen in één generatie per jaar in de maand juni en juli. De rupsen zijn te vinden van juli tot augustus/september.