You are here
Bucculatrix nigricomella Zeller, 1839
Het ei wordt afgelegd aan de bovenkant van het blad.
De groenachtige rups heeft een bleekbruine kop. De prothoracale plaat is bleekgroen.
De jonge rupsen maken vrij lange gespiraliseerde gangetjes in de bladeren. De rupsen kunnen verschillende mijnen maken, zelfs op andere bladeren. Meestal zijn de mijnen aan de bovenkant te vinden, maar soms trekt een rups van de boven naar de onderkant. In het begin van de gang ligt het frass in een centrale lijn, later is de lijn onderbroken.
De rups verpopt in een witte cocon die gesponnen wordt op de stengel of tussen de strooisellaag.
- Oudere rupsen leven vrij op het blad en doen aan venstervraat. Er worden dus stukken bladmoes weggevreten, meestal aan de onderkant van het blad (de bovenepidermis wordt ongemoeid gelaten). Zo ontstaan doorzichtige stukken die doen denken aan vensters.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Geheel Europa.
Motjes van deze soort vliegen in twee generaties per jaar: in de maanden april en mei en terug in juli en augustus. Minerende rupsen kunnen gevonden worden in de maanden maart en april en terug in juli. Soms worden mijnen nog later gevonden.