You are here
Phyllocnistis unipunctella (Stephens, 1834)
Een zeer lange, brede gangmijn aan de bovenkant van het blad, zonder zichzelf ooit te kruisen. De frass ligt in een doorlopende, maar moeilijk zichtbare middenlijn. Het uitzicht van de mijn lijkt op een slijmerig slakkenspoor.
Op het einde van de gangmijn, aan de bladrand, wordt de mijn iets verbreed en de bladrand naar boven omgekruld. De rups verpopt hierin zonder een duidelijke cocon te maken, wel een gesponnen membraan.
- De gewoonste Phyllocnistis-soort in België.
- Populus nigra is de hoofdvoedselplant. De soort leeft ook op andere populierensoorten, maar vermeldingen van P. alba, P. x canescens en P. tremula duiden meestal op verwarring met P. labyrinthella, P. saligna en P. xenia.
In alle provincies een gewone soort.
Palaearctisch: Europa, vermeld uit Georgië, Israel, Kazakhstan, Oezbekistan, Siberië, Turkije, Turkmenistan en het Verre Oosten (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLUNIP). Waargenomen in al onze buurlanden.
Drie tot soms zelfs 4 generaties per jaar: rupsen vanaf april tot in oktober; motjes in juni-juli en van augustus, overwinterend, tot in april.