You are here
Agonopterix subpropinquella (Stainton, 1849)
De rups is dofgroen met vage donkere lengtelijnen. De kop en prothoracale plaat zijn zwart.
De jonge rupsen maken korte gangmijntjes die ze al gauw verlaten om dan verder te leven tussen een spinsel aan de onderzijde van het blad. De tijd dat de rupsen mineren hangt af van de waardplant. Bij Centaurea spp. rollen de rupsen, na het maken van een kort mijntje, het blad op als een soort koker. Op Cirsium spp. zijn de mijnen eerder blaasachtig omdat de rupsen veel langer mineren.
De rupsen verpoppen tussen het afgevallen bladmateriaal op de grond.
- Een niet zo gewone soort die verspreid voorkomt in België.
- Op de website van Willem Ellis staan nog een aantal andere planten zoals Carduus bourgaei, Centaurea exarata, nigra, spaerocephala, Cirsium creticum, Cynara cardunculus, Galactites tomentosa en Klasea integrifolia. Dit zijn echter planten die bij ons zo goed als niet te vinden zijn.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Agonopterix subpropinquella komt bijna overal voor in Europa. Ze ontbreekt wel nog op de meeste eilanden.
De motjes vliegen van augustus tot in mei. De rupsen zijn te vinden in de maanden juni en juli.
