You are here
Stigmella magdalenae (Klimesch, 1950)
Ei aan de bladonderzijde, niet aan een nerf.
De rups is groen.
De mijn is een smalle gang die nauwelijks verbreedt. Het zwarte frass ligt in de gehele mijn in een vaak onderbroken smalle centrale lijn. Vaak liggen de mijnen compact tussen twee zijnerven (te zien op foto 3, 4 & 5) en volgt de begingang de hoofdnerf voor een tijdje. Maar de windingen kunnen verder uit elkaar liggen wanneer de ei bvb. aan de bladrand is afgezet (Goed te zien op de hoofdfoto).
Mijnen op Cotoneaster en Sorbus intermedia zijn over het algemeen korter en hebben een dikkere frasslijn.
De cocon is geel tot geel-bruin.
- Recentelijk ontdekt in België in 2009 door Jean-Yves Baugnée.
- Wanneer het frass bij Stigmella nylandriella in een centrale lijn ligt (wat niet zo vaak gebeurt) dan kan er verwarring ontstaan met Stigmella magdalenae. De mijn van Stigmella nylandriella is over het algemeen langer en ligt vaker aan de bladrand.
- Ook op Amelanchier spicata (Dwergkrent).
Een zeldzame soort in België. Recentelijk ontdekt in België door Jean-Yves Baugnée in Arlon (pro. Lux.) op 23 augustus 2009. Het daaropvolgende jaar werd de soort ook in de provincie Luik gevonden. En in 2011 vonden wij met de bladmijnenwerkgroep de zeldzame soort samen met Stigmella sorbi in Forges (pro. Henegouwen). In 2015 voor het eerst in Vlaanderen gemeld uit de provincie Limburg. Op domein de Hoefaert te Bilzen werden twee mijnen gevonden op lijsterbes.
De soort wordt meer waargenomen in bergachtige gebieden dan in de laaglanden. (verspreidingskaart)
De motjes vliegen in mei en juni. Mijnen zijn hoofdzakelijk te vinden vanaf juli tot begin augustus.