You are here
Stigmella oxyacanthella (Stainton, 1854)
Het ei wordt afgelegd aan de bladonderzijde.
De felgroene rups heeft een bleekbruin tot donkergrijze kop.
De mijn start als een lange smalle gang waarin het zwarte-bruine frass in een nauwe centrale lijn ligt (goed te zien op foto 9). De begingang heeft de neiging om de bladrand of zware nerf te volgen. Later verwijdt de kronkelende gang matig en ligt het rood-bruine frass in boogjes (detail frass in boogjes: foto 6). In het allerlaatste deel van de gang ligt het frass eerder in hoopjes in een centrale lijn en kleurt het eerder terug zwart (te zien op foto 6 & 9).
De cocon is roodbruin of rood.
- Mijnen zijn variabel van lengte afhankelijk van de soort waardplant en dus de dikte van het blad. Bij dikkere en in de zon hangende bladeren zijn de mijnen korter en minder gekronkeld.
- De soort komt ook voor op zeer veel gecultiveerde vormen van meidoorn, appel, peer en kers. Maar bij ons is de één- en tweestijlige meidoorn de voornaamste waardplant.
- De mijnen gelijken op die van Stigmella crataegella. Bewoonde crataegella-mijnen worden gevonden in juli, terwijl de bewoonde mijnen van oxyacanthella te vinden zijn van september tot november. Ook liggen de windingen van de gang bij oxyacanthella meestal nog losser dan bij crataegella.
- Maar ook kan verwarring ontstaan met Stigmella nylandriella. Wanneer verlaten mijnen worden gevonden op lijsterbes waar het frass in boogjes ligt dan is het moeilijk om deze soorten uit elkaar te houden.
Een niet zo algemene soort die bijna overal in België kan worden waargenomen.
Een soort die ontbreekt in de meeste zuidelijke landen. In Centraal- en Oost-Europa komt de soort dan wel bijna overal voor tot ver in Rusland aan het Oeralgebergte. (verspreidingskaart)
De soort heeft één generatie per jaar. De motjes vliegen in hoofdzakelijk in mei. Minerende rupsen zijn te vinden vanaf de maand september tot begin november.