You are here
Stigmella malella (Stainton, 1854)
Aan de bladonderzijde, dicht tegen een nerf.
De bleekgele tot gele rups heeft een bruine kop en een rood-bruinachtige darminhoud.
De mijn is een lange, meestal kronkelende gang die zich vlug verbreedt naar een brede gang. Soms wanneer de windingen zo dicht tegen elkaar liggen ontstaat een secundaire blaasmijn. Het zwarte of roodbruine frass ligt meestal in een onderbroken smalle centrale lijn. Bij mijnen die meer aan de zon zijn blootgesteld zijn de mijnen over het algemeen minder gekronkeld, korter en is de frasslijn breder.
Er is vrij veel variatie in de vorm van de mijnen. Soms kronkelen de gangen zeer sterk (Zie foto 2 gallerij mijn) maar soms kunnen die ook vrij recht zijn (te zien op de hoofdfoto).
De cocon is rood-bruin.
- Stigmella malella wordt aanzien als een pestsoort op appel in veel Europese landen. Zelfs buiten Europa.
- De soort wordt buiten de wilde appel ook op verschillende cultivars waargenomen.
- En ook soms op Prunus spp., maar dit gebeurt zelden.
De soort komt overal in België voor, soms als pest soort in appel boomgaarden.
De soort komt bijna overal in Europa voor, regelmatig zelfs als pestsoort op appel in veel Europese landen. (verspreidingskaart)
De soort heeft twee generaties per jaar. Bewoonde mijnen kunnen gevonden worden van midden juli tot eind september.