You are here
Stigmella catharticella (Stainton, 1853)
Het ei ligt aan de onderkant dicht tegen een nerf.
De rups is bleek groengeel met een darminhoud die iets donkerder is. Ze heeft een bleekbruine kop.
De beginmijn is een lange smalle gang die over het algemeen een vrij rechte koers aanhoudt. Die gang is gevuld met onduidelijk frass dat groen is van kleur.
Later verwijdt de gang licht en maakt de rups een serie van S-bochten die normaal gezien telkens een stukje groen blad laten staan tussen de verschillende bochten. In die serie van S-bochten ligt het donkergroene frass meestal in duidelijke boogjes. Het laatste gedeelte van de mijn wordt het frass zwart en ligt het in een centrale lijn.
De cocon is bleek okergeel.
- Het kleur van het frass en de rups zijn net hetzelfde als het blad, daardoor zijn verse mijnen zeer moeilijk te vinden.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Komt bijna overal in Europa voor, ontbreekt nog in enkele zuidelijke landen. (verspreidingskaart)
De motjes vliegen in twee generaties per jaar; in mei en juni en in juli en augustus. Minerende rupsen kunnen gevonden worden tot in oktober.