You are here
Stigmella basiguttella (Heinemann, 1862)
Meestal wordt het ei afgelegd aan de bovenkant, dicht tegen een nerf.
De rups is bleek tot felgroen.
De mijn is een lange slechts licht verwijdende kronkelende gang. Het groen tot groenbruin achtige frass ligt in duidelijke boogjes. Het frass vult de gang zo goed als volledig.
Door het groenachtige frass vallen de mijnen niet echt op tussen de bladeren van de bomen (zie ook foto 3, 4 & 5). Maar wanneer de mijnen verlaten zijn verkleurt het frass naar bruin en worden de mijnen duidelijker (zie ook foto 1, 2, 6 & 7).
De cocon is donkerrood tot roodbruin.
- één van de weinige soorten op eik die men makkelijk op naam kan brengen. Dit door de typische mijn, het frasspatroon en de rups.
- Deze soms vrij algemene soort kan overal in België worden waargenomen.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt overal in Europa voor op enkele kleinere landen na. Buiten Europa is de soort reeds waargenomen in Turkije, Iran, Armenië, Georgië, Azerbeidzjan en op het Afrikaans continent in Tunesië. (verspreidingskaart)
De motjes vliegen in twee generaties per jaar gedurende de maand mei en juni en dan terug in de maand september tot begin oktober. Minerende rupsen vind men in juli en augustus en vanaf eind september tot eind oktober.