You are here
Antispila petryi Martini, 1898
Het ei wordt aan de onderkant van het blad ingebracht, meestal aan de bladrand.
De rups is doorzichtig bleekgrijs, het hoofdkapsel bruin. Het anale segment is zwart.
De mijn start als een smalle gang die meestal langs de bladrand loopt als het ei daar is afgelegd. Eerder gekronkeld als het ei ergens anders is afgelegd. De breedte van de frasslijn in de gang is variabel. Nadien maakt de rups een voldiepe blaasmijn waarbij het regelmatig gebeurt dat de initiële gang overlopen wordt. Het frass in de blaasmijn ligt over het algemeen in een hoopje aan de zijkant van de mijn, en hier en daar ook verspreidde korrels. De rups maakt dan een uitsnede van ongeveer 4 a 5mm groot waarmee ze zich laat zakken naar de grond.
Met het uitgesneden stukje blaasmijn kruipt de rups in het najaar naar het grondoppervlak om daar te overwinteren en de lente daarop te verpoppen.
- Sindskort op basis van DNA-onderzoek gesplitst van Antispila treitschkiella.
- Op Cornus mas en Cornus sanguinea komen drie verschillende soorten Heliozelidae voor.
- Wanneer er voorprikjes te zien zijn dan hebben we te maken met Antispila metalella. (waar het ei is afgelegd maakt het imago een aantal prikjes (2 tot 7) vooraleer het ei effectief af te leggen, duidelijk te zien als donkere vlekjes die mooi op een rij liggen)
- Wanneer deze niet te zien zijn dan moet men kijken naar de soort Cornus. Op Cornus mas = A. treitschkiella - op Cornus sanguinea = A. petryi.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort is wijdverspreidt in Europa.
Deze soort heeft één generatie per jaar. Rupsen zijn te vinden van eind augustus tot in oktober.