You are here
Fomoria septembrella (Stainton, 1849)
Het ei wordt afgelegd aan de onderkant van de bladeren.
De bleekgele rups heeft een kleine bleekbruine kop.
De mijn begint als een lange kronkelende gang die het blad rondcirkeld. In die gang ligt het frass lineair en is roodbruin van kleur. Daarna maakt de rups een blaasmijn die ongeveer in het centrum van het blad ligt. Daarin ligt het frass gecentreerd, soms ook wel eens in concentrische cirkels (zie ook fig. 2 & 3). De mijn krijgt vaak een opgeblazen uiterlijk.
De cocon is bleek okergeel en wordt in de mijn zelf gesponnen (zie ook opmerkingen).
- Deze rups maakt net zoals Ectoedemia weaveri een cocon in de mijn zelf. Ze maakt eveneens zo'n ontsnappingsbuis van zijde die van aan de cocon tot aan de uitsnede loopt. Die uitsnede wordt gemaakt in het rupsen-stadium om ervoor te zorgen dat wanneer de vlinder uit de pop wil kruipen ze dan door die zijden buis en uitsnede makkelijker naar buiten kan.
- Gelijkende soort op Hypericum is Leucoptera lustratella: deze mist de begingang terwijl die bij E. septembrella heel duidelijk aanwezig is.
- Op nog heel wat andere soorten Hypericum te vinden.
- Deze algemene soort kan in geheel België worden waargenomen.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt overal in Europa voor met waarnemingen tot in grote delen van Rusland. Ook is de soort reeds waargenomen in Turkmenistan, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië. (verspreidingskaart)
De motjes vliegen in twee generaties per jaar; van mei tot juni en terug in augustus. Soms kan een derde generatie optreden bij ons.
