You are here
Ectoedemia albifasciella (Heinemann, 1871)
Het eitje word aan de bovenkant van het blad afgezet, naast een nerf.
De rups ligt in de mijn met het ventrale gedeelte naar boven gericht. De geelwitte rups heeft een lichtoranje-bruine kop.
Van aan het ei start een smalle gang waarin het frass in een onderbroken lijn de gang bijna helemaal vult. Die begingang loopt meestal net naast een zware zijnerf of langs de hoofdnerf. Dan veranderd de richting van de gang plots en gaat de mijn over in een vierkantige blaasmijn. In deze blaasmijn ligt het frass geconcentreerd in het begin van de blaasmijn. Meestal meerdere mijnen per blad, soms zelfs zo veel dat er verschillende rupsen sterven.
De cocon is bleekbruin tot donker purper-bruin.
- Er zijn op eik 3 soorten Ectoedemia's die gelijkaardige mijnen maken, met rups erin zijn deze mijnen op de volgende manier uit elkaar te houden (zie ook foto 1 drieluik):
- Ectoedemia albifasciella = Rups lichtbruine tot oranje kop.
- Ectoedemia heringi = Rups donkerbruine kop.
- Ectoedemia subbimaculella =De rups heeft ook een donkerbruine kop maar deze bladmijn heeft een snede in de onderepidermis wat de andere niet hebben.
- Let op zonder rups zijn de mijnen van de eerste 2 soorten niet te onderscheiden!
- De mijnen zijn wel gemakkelijk te vinden in het najaar in groene eilanden in de afgevallen bladeren (zie foto 5 & 6).
- De hoofdvoedselplant is eik maar incidenteel komt ze ook voor op tamme kastanje.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt bijna overal in Europa voor. Zelfs meldingen uit Tunesië. (verspreidingskaart)
De motjes vliegen in één generatie per jaar gedurende de maand juni en juli. Bewoonde mijnen zijn te vinden vanaf eind september tot in november.