You are here
Atralata albofascialis (Treitschke, 1829)
Het imago van deze soort is niet zo heel groot in vergelijking met de toch wel vrij grote blaasmijnen die de rups maakt. Het imago is ongeveer 10 tot 14mm groot.
De geelgroene rups heeft een oranjebruine kop. De prothoracale plaat is oranjebruin met twee duidelijke zwarte vlekken. Er zijn ook enkele donkere lengtelijnen te zien.
De rupsen maken meerdere kleine tot soms hele grote bruine blaasmijnen in de onderste bladeren. Het frass ligt verspreid in de mijn. Soms worden meerdere rupsen aangetroffen in één mijn.
De verpopping gebeurt meestal in een wit spinsel dat gesponnen wordt tussen bladafval op de grond.
- Deze zeldzame soort komt vooral voor op kalkrijke graslanden.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt vooral voor in West- en Centraal-Europa. Meer noordelijk ontbreekt ze hier en daar en ook op de meeste eilanden is ze afwezig.
De motjes zijn vooral te vinden in de maand mei maar kunnen gevonden worden van mei tot begin augustus in twee generaties. Rupsen komen voor van mei tot augustus.