You are here
Monochroa conspersella (Herrich-Schäffer, 1854)
De oudere groene rups heeft een bleekgele kop. Ook zijn er paarsbruine dorsale en laterale lengtelijnen te zien. De prothoracale plaat is witachtig en de borstpoten zijn donkerbruin. Jonge rupsen hebben ongeveer hetzelfde uiterlijk als oudere rupsen alleen hebben ze een zwarte kop.
Bland ea (2002) schrijft: De mijn begint als een smalle gang in de stengel die algauw overgaat in een bredere gang. Terwijl Hering (1957) het vooral heeft over een onderzijdige blaasmijn met onregelmatige gangachtige uitlopers.
Ook Willem Ellis merkt dit verschil op en geeft aan dat het te bezien valt of de beide publicaties het over dezelfde soort hebben.
Deze soort werd door onze werkgroep in 2013 in grote getale vastgesteld in Kalmthout op grote wederik. De mijnen zijn niet echt onderzijdig te noemen, maar eerder voldiep! De meeste mijnen beginnen aan de bladtop en telkens vonden we 1 maar meestal 2 tot 5 rupsen in de mijn! Soms beginnen de mijnen ook aan de bladrand maar in mindere mate (in dat geval telkens maar één rups in de mijn). De rupsen maken een gangetje die vertrekt vanuit de bladtop en die volledig uit zijde bestaat. Aan de beide randen van de gang deponeren ze hun frass dit ongeveer 1 a 2 cm ver in de mijn. Deze gang maken ze om zich in terug te trekken als ze verstoord worden of om te rusten. daarna ligt het frass eerder verspreid. De oudere mijnen hebben de neiging om samen te vouwen. De uitgemineerde bladtop heeft een roodachtige kleur en krult steenvast om. Na de winter leven de rupsen in samengesponnen bladtoppen.
De rups verpopt waarschijnlijk tussen afgevallen bladmateriaal op de grond.
- Deze zeldzame soort is bij ons in 2013 in Luxemburg terug vastgesteld.
- In 2013 werd deze soort eveneens in grote getale gevonden in Kalmthout (Ant.) op grote wederik. Meer dan 100 mijnen met meestal meerdere rupsen per mijn werden gevonden op grote wederik.
- In 2016 werd de soort nieuw gevonden voor de provincie West-Vlaanderen aan de kust in De Panne.
- De rupsen kunnen de oude mijn verlaten en ergens anders een nieuwe mijn maken.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
In het zuidelijke deel van Europa komt deze soort enkel voor in Albanië, Macedonië, Italië en Sicilië. Ontbreekt in het grootste deel van het Balkan schiereiland.
De motjes vliegen in één generatie per jaar van juli tot augustus. Volgens Hering zijn minerende rupsen te vinden van september tot aan de winter. Bland schrijft dat de rupsen volgroeid zijn tussen het midden en eind van mei.