You are here
Mompha locupletella (Denis & Schiffermüller, 1775)
Het ei wordt afgelegd op de hoofdnerf meestal aan de bladbasis.
De grijsgroene rups heeft een zwarte kop, de prothoracale plaat is eveneens zwart.
De jonge rupsen maken kleine gangetjes die van aan de hoofdnerf vertrekken en meestal een nerf volgen. In die gang ligt het frass in een centrale lijn. De rupsen maken meerdere mijntjes dikwijls in hetzelfde blad maar het kan ook in een ander blad, het laatste deel van een verlaten mijntje is frass-vrij daardoor hebben deze mijnen gelijkenissen met Bucculatrix-mijnen.
Het tweede deel van de mijn start meestal aan de hoofdnerf, het eerste daarvan start ook als een brede gang maar gaat algauw over in een langgerekte blaasmijn waarin het zwarte frass in een brede centrale lijn ligt of in hoopjes.
De rups verpopt in een witte cocon tussen het afgevallen materiaal dat op de grond ligt of op de bladeren zelf.
- Soms treed een roodachtige verkleuring op waar de mijnen aanwezig zijn.
- Rupsen van de tweede generatie kunnen soms ook te vinden zijn in de onrijpe zaden.
- Een vrij zeldzame soort die enkel in de provincie Limburg, Luik en Luxemburg recent is waargenomen. En in 2012 & 2013 ook in Antwerpen waargenomen (zie foto's Carina Van Steenwinkel).
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt zo goed als overal in Europa voor behalve in Luxemburg, Portugal en nog enkele andere landen in het zuiden van Europa.
De motjes vliegen in twee generaties per jaar van mei tot in juni en van augustus tot september. Minerende rupsen worden gevonden vanaf eind april in de onderste bladeren van de plant. De rupsen van de tweede generatie zijn te vinden van juli tot augustus op de bovenste helft van de plant in de bladeren net onder de bloemen.
