You are here
Cedestis gysseleniella (Stainton, 1849)
Het ei wordt afgelegd dicht tegen de basis van de naald.
De rups is groenachtige en heeft kleine zwarte spikkeltjes. De kop en de anale plaat zijn bruin.
De mijn start als een gangmijntje aan het oppervlak van de naald maar algauw boort de rups zich dieper in de naald en mijnt omzeggens de gehele naald uit. De rups mineert van onder naar boven. Als de top bereikt is en de rups heeft nog niet voldoende gegeten dan voedt de rups zich extern op aangrenzende naalden. De mijn is zo breed als de naald zelf.
De rups verpopt in een witte cocon op de grond.
- Deze soort komt vooral voor in dennenbossen.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Deze soort komt zo goed als overal voor binnen Europa, ze ontbreekt wel in Portugal en in een groot deel van het Balkan schiereiland alsook op alle eilanden van Europa behalve Groot-Brittannië.
De motjes vliegen van eind mei tot midden juli. Minerende rupsen kan men aantreffen in april en mei.