You are here
Atemelia torquatella (Lienig & Zeller, 1846)
Meestal legt het vrouwtje meerdere eitjes per blad.
De roodbruine rups is wit gevlekt en heeft een bruinzwarte kop en anale plaat. Ook de borstpoten zijn zwart.
De rupsen van deze soort maken grote transparante blaasmijnen zonder dat er een begingang te zien is. Het zwarte frass ligt korrelig verspreid in de mijn maar het grootste deel wordt eruit verwijderd.
Wanneer de rupsen voldoende gegeten hebben spinnen ze in het najaar een schijfvormige cocon in de mijn waarin ze overwinteren. De uitgemijnde bladeren vallen op de grond en later, in het vroege voorjaar, verlaten de rupsen de overwinteringscocon en spinnen een nieuwe langgerekte cocon op de grond waarin ze dan verpoppen.
- Opmerkelijk is dat de rupsen een soort van webje spinnen onder de mijnen. In dat webje blijft een groot deel van het frass hangen dat uit de mijn wordt verwijderd.
- De rupsen kunnen op een ander blad een nieuwe mijn maken als het oude blad is uitgemijnd.
- Bij ons in België vooral te vinden op berk en dan meestal op de jonge planten.
- Buiten België ook op Betula nana en in Schotland ook op Myrica gale gevonden. Zie opmerking op de site van Willem Ellis.
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Atemelia torquatella komt bijna overal voor maar ontbreekt in grote delen van zuidelijk Europa.
De motjes vliegen bij ons in twee generaties per jaar. Ze worden gevonden in de maanden april en mei en dan terug van eind juni tot in augustus. Minerende rupsen worden gevonden vanaf midden juni tot in juli en terug van augustus tot september.