You are here
Phyllonorycter stettinensis (Nicelli, 1852)
Een vrij kleine, ronde vouwmijn op de bovenkant van het blad. De mijn is niet erg gebogen en licht geelgroen. In het centrum één lengteplooi. De mijn is dikwijls bovenop een zijnerf gesitueerd. De frass wordt opgeslagen in een hoek van de mijn.
De rups van de voorjaarsgeneratie maakt een nauwelijks opmerkbaar spinsel, die van de herfstgeneratie maakt een stevige, witte cocon. De pop steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
- Een zeldzame soort die veel gewoner is geworden.
- Soms meerdere mijnen per blad.
- Wordt het meest waargenomen op Alnus glutinosa (zwarte els).
- Altijd bovenzijdig!
Vroeger uitsluitend uit Vlaanderen bekend. Ondertussen is de soort in alle Belgische provincies waargenomen. Niet zo algemeen.
Palaearctisch: Europa, behalve de Balkan, vermeld uit Oekraïne (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLSTET). Nog niet waargenomen in het GD Luxembourg.
Twee generaties per jaar: rupsen in mei en in juli-augustus; motjes in mei en in augustus. De pop van de najaarsgeneratie overwintert.