You are here
Phyllonorycter spinicolella (Zeller, 1846)
Een redelijk grote mijn tussen twee zijnerven aan de onderkant van het blad, met vele kleine lengeplooitjes, lichtgroen tot groen. Het blad krult sterk om. De mijn is van bovenaf zichtbaar als een lichtgroene of witte vlek. De frass wordt in een hoek van de mijn opgeslagen..
De rups van de zomergeneratie maakt een los spinsel, die van de najaarsgeneratie spint een witte cocon in de mijn, zonder daarin frass te verwerken. De pop steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
- Van zeldzaam en lokaal naar gewoon en overal.
- Op sommige plaatsen kan deze soort zeer algemeen voorkomen.
Vroeger alleen bekend uit Brabant en de Kalkstreek, maar tegenwoordig uit alle Belgische provincies vermeld, soms plaatselijk zelfs erg gewoon.
Twee generaties per jaar: rupsen in juli en van september, overwinterend, tot in april; motjes in mei en in augustus-september.
Palaearctisch: Europa, vermeld uit Oekraïne en Turkmenistan (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLSPIN). Waargenomen in al onze buurlanden.
Komt ook op andere Prunus-soorten voor, maar hoofdzakelijk op Prunus spinosa.