You are here
Phyllonorycter schreberella (Fabricius, 1781)
Een vrij kleine, rondachtige tot ovale vouwmijn aan de onderkant van het blad. Zij komt op verschillende plaatsen van blad voor en overschreidt niet zelden een nerf. De onderkant van de mijn bevat een aantal lengteplooien. De frass wordt in een hoek van de mijn opgeslagen.
De rups spint een stevige, groenachtige, ovale tot spoelvormige cocon die nergens is vastgemaakt en geen frasskorrels bevat. De pop steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
Het is de enige Phyllonorycter-soort die een groene cocon maakt!
- Na de iepenziekte gewoon geworden!
Vorige eeuw erg zeldzaam ten gevolge van de iepenziekte. Vanaf de tweede helft van de 20ste eeuw gewoner en op sommige plaatsen zelfs talrijk. Werd reeds in elke provincie waargenomen.
Palaearctisch: Europa, maar niet in het noorden, Ierland en de Balkan, vermeld uit Kazakhstan, Oekraïne, Turkije en Turkmenistan (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLSCHR). Nog niet waargenomen in het GD Luxembourg.
De motjes vliegen in twee generaties per jaar van mei tot augustus. De rupsen zijn te vinden vanaf eind juni tot in oktober.
