You are here
Phyllonorycter populifoliella (Treitschke, 1833)
Een vouwmijn aan de onderkant van het blad, meestal tussen twee zijnerven en nogal dicht bij de bladbasis, zonder duidelijke centrale lengteplooi, maar met enkele zwakke lengteplooitjes. Van bovenaf kleurt de mijn geelachtig en ze is daarom nogal opvallend. De frass wordt in een hoek van de mijn opgeslagen.
De rups spint een ronde cocon in de mijn. De pop steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
- Een gewoon geworden zeldzaamheid!
- Buiten België ook op Populus euramericana.
Vroeger van slechts enkele meldingen uit het Zoniënwoud gekend. Sinds enkele jaren echter is de soort bezig haar areaal noordwaarts uit te breiden. Zij komt nu in alle Vlaamse provincies voor, maar is meestal toch erg zeldzaam.
Palaearctisch: Europa, vermeld uit Kazakhstan, Oekraïne, Oezbekistan, Siberië, Tajikistan en Tukrmenistan (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLPOPU). Nog niet waargenomen in het GD Luxembourg en het Verenigd Koninkrijk.
Twee generaties per jaar: rupsen in juni-juli en in oktober; motjes in april-mei en in augustus-september. De pop van de najaarsgeneratie overwintert in de mijn.