You are here
Phyllonorycter platani (Staudinger, 1870)
Aanvankelijk een lange gangmijn die meestal de nerven volgt en die overgaat in een grote, blaasmijn aan de onderkant van het blad. De volgroeide mijn is grijsgroen tot tot bruin en heeft een aantal lengteplooien. De rups vreet het bladgroen onregelmatig weg zodat de mijn er bovenaan wit-groen gemarmerd uitziet. Soms zijn er veel mijnen op één blad aanwezig. De mijnen van de zomer- en najaarsgeneratie zijn veel groter dan die van de voorjaarsgeneratie.
Verpopping in de mijn. De pophuid steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
- Een gewone soort in heel België, het meest waargenomen in Vlaanderen. Soms erg talrijk; een blad kan tientallen mijnen bevatten.
- Soms worden ook bovenzijdige mijnen aangetroffen (zie foto 2 "gallerij mijn").
Info omtrent de verspreiding op Catalogue of the Lepidoptera of Belgium.
Holarctisch: Europa, vermeld uit Georgië, Iran, Israel, Kazakhstan, Kyrgysztan, Oezbekistan, Siberië, Syrië, Tajikistan, Turkije en Turkmenistan; Verenigde Staten (Californië) (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLPLAN). Nog niet waargenomen in het GD Luxembourg.
Drie generaties per jaar: rupsen in mei-juni, juli-augustus en in oktober-november; motjes van april tot begin juni, van einde juni tot midden augustus en in september-oktober. De pop van de najaarsgeneratie overwintert in de mijn.