You are here
Phyllonorycter oxyacanthae (Frey, 1856)
Een kleine vouwmijn aan de onderkant van het blad, meestal aan de rand van een bladlob, hoofdzakelijk dichtbij de basis van het blad. Onderaan geelgroen met enkele lengteplooitjes. Sterk gekromd zodat de bladrand soms opgerold wordt. Bovenaan zichtbaar als een bruine, langwerpige vlek. De frass wordt opgeslagen in de buitenhoek van de mijn.
De rupsen van de zomergeneratie maken geen echte cocon maar slechts een ijl spinsel, die van de najaarsgeneratie maken een steviger, geelbruin spinsel. De pophuid steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
- Overal waar meidoorn groeit een gewone soort, soms zelfs vrij talrijk.
- Meidoorn is veruit de gewoonste voedselplant. Daarnaast komt de soort ook voor op andere Rosaceae, zoals Cydonia, Mespilus, Pyracantha, Pyrus en Sorbus.
Over het hele land talrijk waargenomen.
Palaearctisch: Europa, behalve de Balkan, vermeld uit Oekraïne, Turkije en Turkmenistan (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLOXYA). Waargenomen in al onze buurlanden.
Twee generaties per jaar: rupsen in juni-juli en in september-oktober; motjes in mei en in augustus-september. De pop van de najaarsgeneratie overwintert in de mijn.