You are here
Phyllonorycter mespilella (Hübner, 1805)
Redelijk lange, tot 32 mm, geelgroene vouwmijn aan de onderkant van het blad, meestal gesitueerd tussen twee zijnerven. Onderaan enkele fijne lengteplooitjes. De frass wordt in een lijn opgeslagen aan één kant van de mijn.
De rups spint een ijle, witte cocon verwijderd van de frasslijn. De pophuid steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
- Reeds sinds lang niet meer uit België vermeld. Lijkt uiterst sterk op andere Phyllonorycter-soorten die op Rosaceae leven en werd/wordt daar dikwijls mee verward.
- Voor een zekere identificatie is genitaalonderzoek nodig. Zie Triberti 2007.
- Na een afwezigheid van meer dan 35 jaar herontdekt in ons land! In Ename werden eind 2014 verschillende mijnen ingezameld op mispel die deze winter werden uitgekweekt. Na genitaalpreparatie werd duidelijk dat het allemaal mespilella's waren!
Slechts oude vermeldingen uit Brabant en Oost-Vlaanderen, ook vermeld uit Liège en Namur, maar van deze provincies zijn geen exemplaren aanwezig in het KBIN. Waarschijnlijk komt de soort nog wel degelijk in België voor maar door haar gelijkenis met de andere op Rosaceae levende Phyllonorycter-soorten wordt ze daar dikwijls mee verward. Voor een eenduidige determinatie is genitaalonderzoek nodig (Triberti 2007).
In 2015 werden verschillende exemplaren uitgekweekt die waren verzameld als bladmijn einde 2014 te Ename op Mespilus germanica. Zes exemplaren werden onderzocht op genitaliën en bleken allemaal tot de zeldzame soort Phyllonorycter mespilella te behoren. Na een afwezigheid van meer dan 35 jaar herontdekt te Ename (OV).
Holarctisch: Europa, maar niet in Skandinavië en de Balkan, vermeld uit Georgië, Marokko, Okraïne en Tunesië; Canada, Verenigde Staten (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLMESP). Nog niet waargenomen in het GD Luxembourg.
Twee generaties per jaar: rupsen in in juli en in september-oktober; motjes in mei-juni en in augustus. De pop van de zomergeneratie overwintert.