You are here
Phyllonorycter lantanella (Schrank, 1802)
Eerst een langwerpige, witte mijn aan de onderkant van het blad, tussen twee zijnerven. De mijn kan uitgroeien van aan de middennerf tot aan de bladrand en verkleurt bruin.
De rups verpopt in de mijn zonder een duidelijke cocon te spinnen. De pophuid steekt uit de mijn na het ontpoppen van het imago.
- Vroeger uit slechts drie provincie bekend, nu nagenoeg over het hele land verspreid, maar toch overal zeldzaam.
- Maar op plaatsen waar veel wollige sneeuwbal staat kan de soort soms massaal aanwezig zijn zoals in Ninove waar we met de werkgroep honderden mijnen vonden.
- Vrijwel monofaag op Viburnum lantana, maar soms ook op V. opulus en V. Tinus.
Vroeger slechts uit enkele provincies bekend maar meer recent uit bijna het hele land vermeld, zij het steeds zeldzaam. Recent (2013) ook waargenomen in Luik.
Palaearctisch: hoofdzakelijk Centraal-Europa, vermeld uit Oekraïne en Turkije (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLLANT). Waargenomen in al onze buurlanden.
Twee generaties per jaar: rupsen in juli en van september, overwinterend, tot in april; motjes in mei en in augustus.