You are here
Phyllonorycter hilarella (Zetterstedt, 1839)
Een grote vouwmijn aan de onderkant van het blad, meestal tussen twee zijnerven en sterk gekromd. De onderkant met veel smalle lengteplooien, maar dit is meestal moeilijk te zien door de behaarde onderkant van de bladeren. De frass wordt opgeslagen in een hoek van de mijn. De mijn van P. hilarella kan niet onderscheiden worden van die van P. dubitella.
De rups spint een stevige, goudbruine cocon. Pop lichtbruin. Er zijn geen onderscheiden tussen de cocon en de pop van P. hilarella en P. dubitella.
- Erg lokaal en zeldzaam.
Zeer zeldzaam in België, slechts gemeld uit drie provincies: AN, BR en LG en de laatste jaren niet meer waargenomen. Na 2004 ook in Limburg en Luxemburg gemeld
Palaearctisch: Europa, maar niet in Ierland, het Iberisch schiereiland en de Balkan, vermeld uit Japan, Oekraïne en Siberië (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLHILA). Nog niet waargenomen in het GD Luxembourg.
Twee generaties per jaar: rupsen in juli en van september tot begin november; motjes in mei-juni en in augustus. De pop van de tweede generatie overwintert in de mijn.