You are here
Phyllonorycter emberizaepenella (Bouché, 1834)
Een witachtige vouwmijn aan de bladonderzijde met talrijke lengteplooien. Kleinere bladen kunnen soms helemaal door de mijn zijn ingenomen, die dan het blad doen oprollen.
De rups maakt een taaie, olijfgroene cocon in de mijn die nadien verkleurt tot bleek bruin. Het blad rot meestal weg tijdens de winterperiode en enkel de taaie cocon blijft over.
- Een plaatselijk gewone soort, het meest bekend uit Vlaanderen en Luik.
Verspreid over bijna het hele land, het meest waargenomen in Vlaanderen en de streek rond Luik. Plaatselijk gewoon.
Holarctisch: heel Europa, behalve het Iberisch schiereiland en de Balkan, vermeld uit Kazakhstan, Oekraïne, Turkije en Turkmenistan; Canada en de Verenigde Staten (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLEMBE). Nog niet waargenomen in het GD Luxemburg.
Twee generaties per jaar: rupsen in juli en in september-oktober; motjes in mei en in augustus. De pop overwintert.