You are here
Phyllonorycter anderidae (Fletcher W., 1885)
De tekening van de voorvleugels lijkt zeer sterk op die van Phyllonorycter ulmifoliella, die eveneens op allerlei berkensoorten voorkomt, maar P. anderidae is iets kleiner en de grondkleur is duidelijk roder.
Het ei wordt aan de onderkant van het blad afgelegd.
De bleek geelgroene rups heeft een donkerbruine kop.
Kleine, onopvallende vouwmijn van ongeveer 1cm groot aan de onderkant van het blad, de plaats van de mijn is iets lichter groen gekleurd dan de rest van het blad.
Verpopping in de mijn. De rups maakt geen cocon.
- Zeer lokaal en zeldzaam. In 1982 en 1983 alleen vermeld uit Antwerpen en Namur, sindsdien niet meer waargenomen in België.
- Komt uitsluitend op zaailingen of erg jonge boompjes voor, die opgroeien in een kruidenrijke omgeving.
- Sindskort (2014) weer gevonden in ons land in de provincie Antwerpen door Carina Van Steenwinkel.
Voor het eerst uit België (provincie Namur) vermeld in 1982 (Hendrickx 1982) toen een tiental exemplaren gekweekt werden uit mijnen op Betula pubescens die in 1981 verzameld werden. Nadien nog vermeld uit Antwerpen (Henderickx 1983) toen één exemplaar gekweekt werd uit een mijn op B. pubescens in de herfst van 1981 verzameld. Nadien niet meer vermeld.
Palaearctisch: Noord- en Midden-Europa, vermeld uit Oekraïne (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PHYLANDE). Nog niet waargenomen in het GD Luxembourg.
Twee generaties per jaar: rupsen in juli en in september-november; motjes in mei-juni en in augustus. De pop overwintert.