You are here
Parornix torquillella (Zeller, 1850)
Behoort tot het moeilijk te determineren genus Parornix. In rusthouding wordt het voorste lichaamsgedeelte hoog boven het substraat gehouden.
Wordt aan de onderkant van het blad afgezet.
Lichtgeel tot geelachtig groen, kop donker okerkleurig tot lichtbruin.
1. P. torquillella: achterrand kop met 2 donkere onduidelijke vlekken, poten dezelfde kleur als het lichaam.
2. P. finitimella: achterrand kop met 4 donkere duidelijke vlekken, poten zwart.
Aan de onderkant van het blad. Eerst een kort gangetje, nadien een verbrede blaasmijn die uitgroeit tot een driehoekige of rechthoekige vouwmijn, meestal in een vork van twee bladnerven. De zwartachtige frass wordt in een hoekje van de mijn verzameld. In latere stadia rolt de rups een bladrand of bladtop naar beneden om.
Verpopping in de bladrol of tussen rottende bladeren op de grond. De pophuid steekt uit de mijn bij het ontpoppen van het imago.
- Vroeger enkele waarnemingen, vooral uit het zuiden van het land. De laatste jaren meer waargenomen in Vlaanderen. Het blijft een redelijk zeldzame soort.
- Ook op Prunus domestica en in mindere mate op andere Prunus-soorten.
Bekend uit haast alle provincies in België, maar lokaal en meestal niet talrijk.
Palaearctisch: Europa, behalve het uiterste zuiden, vermeld uit Georgië, Oekraïne, Siberië, Turkije en Turkmenistan (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PAROTORQ). Nog niet vermeld uit het GD Luxembourg.
De larven van eind juli tot september, motjes van mei tot juli. Overwintering in het popstadium.