You are here
Parornix betulae (Stainton, 1854)
Rust zoals de overige Parornix-soorten met het voorste lichaamsgedeelte hoog geheven.
Een zeer kort en klein gangmijntje aan de onderkant van het blad. Nadien een kleine blaasmijn die algauw een vouwmijn wordt door het spinsel dat in de mijn wordt afgezet, de epidermis ervan kleurt bruin. De frass wordt in een hoek van de mijn bewaard. In de laatste rupsenstadia krult de rups een bladrand naar beneden om en spint die vast.
- Verspreid over bijna heel België en geregeld waargenomen, zij het nooit talrijk.
- Ook op andere berkensoorten, o.a.: Betula papyrifera en B. nana.
Over bijna het hele land waargenomen, nog geen gegevens uit LG en WV, maar nooit erg talrijk.
West-Palaearctisch: vrijwel heel Europa, behalve in het Iberisch schiereiland en de Balkan, vermeld uit Oekraïne (http://www.gracillariidae.net/species_by_code/PAROBETU). Nog niet waargenomen in GD Luxembourg.
Twee generaties per jaar: rupsen in juni en september-oktober; motjes in mei-juni en juli-augustus; overwintering in het popstadium.